maandag 30 september 2002
Experimenten in samenleven: Het vaderloze gezin
John Stuart Mill deed een beroemde oproep om te experimenteren met leefwijzen waarmee we van elkaar zouden kunnen leren. Na 30 jaar experimenteren met het gezin, maakte Civitas Institute for the study of civil society te London, een rapport op, waarin werd gepleit voor een terugkeer naar het traditionele gezin. Voor een hedendaags en internationaal publiek is dit rapport herzien door Bert Kerkhof van Kind in de knel. Nu is het de tijd om de resultaten daarvan te wegen.
- De mens is niet volmaakt en daarom is het nuttig dat er verschillende meningen bestaan en evenzo dienen er ook verschillende experimenten met leefwijzen te zijn; opdat er vrije ruimte gegeven kan worden aan een variëteit van karakters, zonder de ander te schaden; en dat de verschillende vormen van samenleven beproefd moeten kunnen worden, zodra iemand zich daartoe geroepen voelt.
In deze passage uit ‘On Liberty’ (1859) van John Stuart Mill stelt de kampioen vrijheidsdenken uit de 19e eeuw, dat er altijd een publiek voordeel moet zijn in het toelaten van experimenten. De redenering is dat net als we waarheid van leugen kunnen onderscheiden door het opéen botsen van meningen, we ook het menselijke samenleven kunnen verbeteren door een ‘concurrentie’ van leefwijzen toe te laten. Echter, Mill verwachtte niet dat zulke experimenten oneindig konden doorgaan:
- Het zou absurd zijn om te beweren dat mensen zouden moeten leven alsof hoegenaamd niets bekend was, voor ze in de wereld kwamen. Alsof niet reeds de ervaring heeft geleerd dat de ene levenswijze, of bestaanswijze of gedrag te verkiezen is boven een andere.
In de 70-er en 80-er jaren beweerden veel mensen dat het traditionele gezin - gebaseerd op een getrouwde biologische vader en moeder en hun kinderen - uit de tijd was. Onder de vlag van ‘vrijheid van keuze’, ‘zelfvervulling’ en ‘respect voor alle vormen van samenleven’, leidden feministen en sociale activisten een campagne om te experimenteren met allerlei vormen van gezinsstructuren. Soms werd beweerd dat vrouwen en kinderen geen mannen nodig hadden of zelfs beter af waren zonder. Er werd gezegd dat het gezin niet áfgebroken werd, maar alleen veránderde, en dat het belangrijkste voor kinderen het geluk en de zelfontplooiing van hun ouders was. Ddat kinderen veerkrachtig waren en weinig negatieve gevolgen zouden ondervinden van scheiding en uiteenvallen van het gezin. Niet zelden lachte men om het idee van ‘bij elkaar blijven omwille van de kinderen’. Naarmate de gedachte méer post vatte dat moeders en kinderen geen vaders nodig hadden, verzwakte veel sociale en wettelijke steun voor het huwelijk. Sommige ouders omarmden de nieuwe denkwijze, maar niet iedereen die meedeed aan het vaderloze gezinsexperiment deed dit uit vrije wil. Sommige moeders met kinderen werden eenvoudigweg verlaten, sommige vaders werden eenvoudigweg opzij geschoven.
Het standpunt van John Stuart Mill is onderdeel van zijn pleidooi voor het vermijden van sociale controle waar de belangen van anderen niet worden geschaad. Mensen mogen hun eigen ideeën in praktijk brengen, ‘zonder belemmering, fysiek of moraal van medemensen’, zo lang ze dat op eigen risico doen. Na drie decennia van experimenteren met het vaderloze gezin, kunnen we nu de resultaten evalueren.
Het experiment
Minder kinderen leven met hun moeder en vader
Het aandeel huishoudens met een moeder en een vader met afhankelijke kinderen daalde in Groot-Brittanië van 38% in 1961 tot 23% in 2001, terwijl het percentage één-ouder gezinnen over dezelfde periode verdriedubbelde ( 2 tot 6% ) (1).
- Vanuit het kind gezien: 80% van de afhankelijke kinderen groeit op in twee-oudergezinnen (inclusief 6% in stiefgezinnen). Verder leeft 18% met alleen de moeder, en 2% met alleen de vader. In 1972 leefde 92% van de kinderen in twéeouder gezinnen. (2)
- Volgens een analyse van het British Household Panel Survey (BHPS) data, zal 40% van alle moeders enige tijd als alleenstaande moeder doorbrengen. (3)
- Meer mensen wonen alleen. Tussen 1961 en 2001, verdubbelde het aantal eenpersoons huishoudens van 14 tot 30%. Dit percentage zal naar verwachting stijgen tot 35 % in 2021. (4)
Wegen naar het vaderloze gezin
Het toegenomen aantal en relatieve aandeel van alleenstaande moeders is ten dele toe te schrijven aan toename van echtscheiding. Tegelijkertijd zijn er andere sociale veranderingen. Minder mensen huwen, méer kozen ervoor om samen te leven in plaats van te trouwen. Door deze veranderingen ontstonden verschillende wegen naar het vaderloze gezin.
Geboorten buiten het huwelijk
Voor het grootste deel van de 20e eeuw schommelt het percentage buitenechtelijke geboorten rond de 5%. Vanaf de 60-er jaren nam dit aantal geleidelijk toe tot 10% in 1975, waarna de toename versnelde. Tegen 2000 was het aandeel buitenechtelijke geboorten verviervoudigd tot 40%. (9)
Echtscheiding
Na de Divorce Reform Act uit 1969 was een piek aan echtscheidingen omdat verscheidene duizenden echtparen, al daarvóor hadden besloten te scheiden. Sinds 1974steeg het aantal echtscheidingen geleidelijk en bereikte in 1993 een piek met 180.000 in het Groot-Brittanië. Het jaarcijfer van echtscheiding schommelde rond de 13 per 1000 getrouwden in de 90-er jaren. (5) Vanuit het kind gezien: gedurende de 90-er jaren was bij 55% van de echtscheidingen een kind onder de 16 jaar betrokken. (6) 25% van de kinderen wiens ouders in 2000 scheidden was onder de 5 jaar. 70% was 10 jaar of jonger. (7) Over het geheel loopt 36% van de kinderen die uit een huwelijk geboren zijn, de kans om de echtscheiding van hun ouders te beleven voor hun 16e jaar. (8)
Veranderingen in huwelijkse- en samenwoonrelaties
Het aantal van eerste huwelijken is drastisch gedaald: van 300.000 in 1961 tot 180.000 in 2000. Per 1000 alleenstaande vrouwen trouwden er 83 (1961) en 33 per 1000 (2000). Bij mannen zakte het aandeel van 75 per 1000 in 1961 naar 26 per 1000 in 2000.
Hoewel het aantal tweede huwelijken toenam van 19.000 voor mannen in 1961 tot 75.000 in 2000 en van 18.000 tot 36.000 voor vrouwen, is het relatieve aandeel in dezelfde periode scherp gedaald van 163 per 1000 gescheiden mannen, naar 42 per 1000 gescheiden mannen en van 97 (1961) naar 36 per 1000 gescheiden vrouwen (2001). (10)
Eerste en tweede huwelijken worden steeds vaker voorafgegaan of vervangen door samenwonen. Het aantal ongetrouwde vrouwen in samenwoonrelaties verdubbelde van 13% in 1986 tot 25% in 1999. (11) Vormen van samenwonen vormen nu tot 70% van de eerste partner relaties. (12) Hoewel samenwonen recent meer sociaal aanvaard is, is zo’n relatie nogal kwetsbaar. Samenwoonrelaties duren gemiddeld 2 jaar voor ze eindigen of ineen huwelijk worden omgezet. Van de samenlevende paren die niet huwen houdt 18% tenminste 10 jaar stand (vergeleken met 75% bij getrouwde stellen). (13)
Volgens britse gegevens is het percentage geboorten bij een alleenstaande moeder ongeveer gelijk gebleven. In 2001 was 7,3% van alle geboorte geregistreerd op naam van de moeder (dat is 19% van alleen buitenhuwelijkse geboorten). Nog eens 7,3% van alle geboorten werd aangegeven door vader én moeder, maar de ouders woonden niet op het zelfde adres (19% van alle buitenechtelijke geboorten). Tot slot werd 25,3% van alle geboorten door vader én moeder aangegeven, waarbij de vader op hetzelfde adres woonde. Deze geboorten uit samenwonende ouders, vertegenwoordigen 63% van alle niet-huwelijkse geboortes. (14) Zie onderstaande tabel.
Ouderschap naar naam en woonvorm
Aantal ouders
| Alleen moeder | Co-ouders | |||||||
Huishouden
Legislatie
| Individueel wonend | Samen wonend | |||||||
| Op naam van vader | 0% | ||||||||
| Op naam van moeder | 7,3% | 0% | |||||||
| Op naam vader én moeder | 7,3% | 25,3% | |||||||
| Gehuwd | 60,1% | ||||||||
| Totaal van geboorten | 100% | Data: office for national statistics, population trends engeland en wales 2001 | |||||||
Kortom: veel niet-huwelijkse geboorten vinden plaats bij ouders die samenwonen. Evenwel lopen samenlevingsvormen een groter risico op beëindiging, vooral als er kinderen uit voortkomen.
Als het over samenwonende ouders gaat, zijn de volgende twee belangrijke statistieken relevant:
- Samenwonen is een van de hoofd wegen naar éénouderschap. Tussen de 15 en de 25% van alle eenoudergezinnen ontstaan uit verbroken samenwoonrelaties. (15)
- Kinderen die binnen huwelijken geboren worden, hebben tweemaal zoveel kans om hun gehele jeugd met beide natuurlijke ouders door te brengen, dan kinderen uit een samenwoonrelatie. De cijfers zijn respectievelijk 70 versus 36%, zie figuur 3. (16)
Ook het aantal samenwonende stiefgezinnen neemt toe. Eén op de 14 kinderen zal waarschijnlijk op enig moment voor het 17e jaar in een stiefgezin wonen. De samenwonende man in deze relaties heeft noch een biologische, noch een wettelijke band met het kind van de moeder. (17)
Is het gehuwde, tweeouder-gezin achterhaald?
De méeste mensen gelóven nog steeds in het ideaal van het huwelijk. Velen daarvan zúllen trouwen.
- Meer dan 50% van de volwassen bevolking is op dit moment getrouwd. (19)
- Volgens de British Household Panel Survey (BHPS) verwacht bijna 75% van de kinderloze paren onder de 35 jaar op een bepaald moment wel te zullen trouwen.
- Naar verwachting zal ongeveer 90% van de vrouwen die geboren zijn in de 60-er jaren, getrouwd zijn tegen hun 45e jaar. (20)
- Negen van de tien tieners onder 16 jaar, wil trouwen. Een enquête onder 2000 scholieren tussen de 13 en 15 jaar, toonde dat voor hen de stelling: ‘het huwelijk ouderwets is en niet langer van belang’ slechts door 4% van hen werd onderschreven. (21) Volwassenen door heel Europa delen deze visie. Enquêtes door de Economische Commissie van Europa, maakten duidelijk dat 85 à 90% van de volwassenen de visie verwerpt. dat het huwelijk verouderd is. (22)
De resultaten: hoe beïnvloedt het vaderloze gezin volwassenen, kinderen en de samenleving?
Indirecte en selectieve gevolgen
Het is reeds lang onderkend dat kinderen die opgroeien in alleen-moeder huishoudens, eerder problemen ondervinden op het emotionele vlak, dat van de opleiding en scholing, in financieel opzicht, en gedrag vertonen dat doorgaans wordt geassocieerd met sociale uitsluiting, zoals overtredingen, tienerzwangerschappen, alcohol -en drugsgebruik en werkeloosheid. Het kan zeer lastig zijn om de factoren en processen die hier aan het werk zijn en bijdragen tot deze vatbaarheid uit elkaar te halen... Kinderen uit ‘alleen-moeder-huishoudens’ ervaren bijvoorbeeld vaker armoede dan kinderen uit twee-oudergezinnen. Onderzoekers kunnen zich derhalve afvragen of de armoede het gevolg is van het opgroeien in alleen-moeder-gezinnen, of dat er andere factoren in het spel zijn als gevolg van het leven in een éénmoeder-gezin. Dit noemen we indirecte gevolgen.
Ook is er op gewezen dat sommige factoren zoals armoede, die het opgroeien bij een alleenstaande moeder met zich meebrengen, reeds bestonden vóór de echtscheiding of het uiteengaan van samenwonen, of vóór de geboorte van een kind buiten het huwelijk. Met andere woorden: de symptomen zouden er óok geweest zijn als de ouders bijeen waren gebleven. En er is op gewezen dat het mogelijk is dat alleenstaande huishoudens ontstonden juist door negatieve situatie, zoals huiselijk geweld of andere vormen van conflict. In deze gevallen zouden de negatieve gevolgen die kinderen ondervinden bij alleenstaande moeders, het gevolg kunnen zijn van het conflictueuze leven vóór de echtscheiding. Het kan dus zijn dat juist gezinnen die reeds problemen en achterstanden hebben, ‘geselecteerd’ worden naar alleenstaand moederschap. En ook zouden mensen die veel voorsprong hadden zoals een stabiel en liefhebbend gezin, economische zekerheid, opleiding, eerder trouwen en dit partnerschap ook doen standhouden, tegenover hen die dit níet hebben. Onderzoekers zouden zich af kunnen vragen of de positieve uitkomsten in deze gevallen eerder te danken zijn aan de voorafgaande gunstige voorwaarden, die uitselecteerden naar stabiele twee-ouder gezinnen, hetzij eerder door de voordelen die het huwelijk als vorm, met zich meebrengt. Deze factoren noemen we selectie gevolgen.
Sociale wetenschappers gebruiken speciale methoden om het indirect en selectief gevolg te meten. Beiden spelen een rol in de uitkomst. Echter verklaren ze in de meeste gevallen niet álle (grotere) risicofactoren die samengaan met het leven in alleen-moeder gezinnen, dit heeft grote politieke gevolgen. Immers als alle alleenstaande moederhuishoudens boven de armoedegrens zouden worden gebracht, zouden ze nog stéeds een verhoogd risico op bepaalde problemen hebben.
Het vergelijken van de aantallen mensen uit verschillende gezinsstructuren die verschillende problemen ervaren geeft een realistisch beeld van hoe mensen wérkelijk leven. Door het verkennen en controleren van de rol van indirecte en selectieve gevolgen, kunnen sociale wetenschappers het ontstaan van problemen verklaren en misschien zelfs oplossingen aandragen. Bij de feitenpresentatie hebben we getracht beide typen gegevens -voorzover beschikbaar- te verwerken.
Alleenstaande moeders...
Zijn armer
- Alleenstaande moeders hebben een tweemaal zo grote kans als tweeoudergezinnen op enig moment in armoede te leven (69% van de alleenstaande moeders bevindt zich in de onderste 40% wat betreft huishoudelijk inkomen, versus 34% van paren met kinderen). (23)
- Alleenstaande ouders lopen tweemaal zoveel kans om chronisch in de lage inkomensgroepen te blijven (ze verkeren drie van de vier jaar in onderste 30% van de inkomens ladder. Bij paren met kinderen: 50% versus 22%. (24)
- Alleenstaande ouders lopen een tweemaal groter risico dan stellen met kinderen dat ze niet aan het sparen van geld toekomen. (68% versus 28%). (25)
- Alleenstaande ouders zullen achtmaal éerder in een situatie van werkloosheid raken als getrouwde stellen met kinderen (4,5% versus 5,4%). (26)
- Eenouder-huishoudens lopen een twaalfmaal hoger risico dat ze een beroep op sociale bijstand doen dan paren met afhankelijke kinderen (51% versus 4%). Ze zullen 2.5 maal eerder ‘belastingkrediet voor werkende gezinnen’ ontvangen (24% versus 9%) (27)
Hebben een grotere kans op stress, depressie, en andere emotionele en psychische problemen.
- Op de leeftijd van 33, zullen gescheiden en nooit getrouwde moeders 2,5 maal meer dan getrouwde moeders hoge niveaus van psychologische problemen ondervinden. Zelfs na correcties voor financiële problemen, voorafgaande psychologische problemen en andere demografische factoren hielden alleenstaande moeders nog steeds 1,4 maal meer kans op psychologische problemen. (28)
- Alleenstaande moeders rapporteren zevenmaal vaker ‘zenuwproblemen’, ook na in acht nemen van andere demografische factoren. (29)
Hebben meer gezondheidsproblemen
- Resultaten van het British General Household Survey tonen dat, zelfs rekening houdend met demografische en socio-economische omstandigheden, alleenstaande moeders een aanzienlijk slechtere gezondheid hebben dan vrouwen met een partner, in vier op de vijf gezondheidsvariabelen. (30)
- Gescheiden vrouwen hebben een hoger sterftecijfer, 21% hoger dan het gemiddelde van getrouwde vrouwen. Sterftecijfers van gescheiden vrouwen van 25 jaar en ouder vallen 35 tot 58% hoger uit dan die van getrouwde vrouwen in dezelfde leeftijd. (31)
Kunnen grotere problemen ondervinden in de interactie met hun kinderen
- Jongeren uit éenoudergezinnen hebben tot 30% meer kans dan jongeren in twéeoudergezinnen, dat hun ouders zelden of nooit weten waar ze zijn. (32)
- Na het in acht nemen van andere demografische factoren, kwam in
éenoudergezinnen:
- Tot 2.25 maal vaker voor dat het gedrag van het kind de ouders verontrustte.
- 30% vaker aanzienlijke conflicten met hun kinderen voor 60% vaker voor dat ouders te veel of te hoge verwachtingen ten aanzien van hun kind koesteren.
Niet inwonende biologische vaders...
Riskeren het contact met hun kinderen te verliezen
- 20 tot 30% van de niet-inwonende vaders heeft hun kinderen in het laatste jaar niet gezien. Nog eens 20 tot 40% ziet hun kinderen minder dan eens per week. (34)
Hebben een grotere kans op gezondheidsproblemen
- Gescheiden mannen tussen de 20 en de 60 jaar hebben een 70 tot 100% hogere sterftecijfer dan getrouwde mannen. (35)
Kinderen zonder hun biologische vaders
Hebben een grotere kans op armoede en achterstand
- Kinderen die opgroeien bij een alleenstaande moeder belanden doorgaans in de onderste 40% van de inkomensladder, in vergelijking met kinderen die in tweeouder-huishoudens leven (75 versus 40%). (39)
- Zelfs ná correcties voor wat betreft de lage inkomensgroepen, zullen kinderen die opgroeien met een alleenstaande nooit getrouwde moeders een extra achterstand houden. (40)
- Ná correcties voor andere demografische factoren, zullen kinderen van alleenstaande moeders nog steeds 2,8 maal zovaak een familie-uitje (bewust) missen (41)
Hebben grotere kans op emotionele om mentale problemen
- Na correcties voor andere demografische factoren, hebben kinderen uit éenoudergezinnen een 2,5 maal zo hoge kans om zich soms of vaak ongelukkig te voelen. Ze scoren 3,3 maal vaker laag als het gaat om zelfwaardering. (42)
- Kinderen tussen vijf en vijftien jaar uit áenoudergezinnen in Groot Brittannië, hadden tweemaal zo vaak gezondheidsproblemen als kinderen uit een intact tweeouder gezin (16 versus 8%). (43)
- Een uitgebreid langetermijn onderzoek onder 1400 amerikaanse families, bracht aan het licht dat 20 tot 25% van de kinderen uit een gescheiden gezin, in hun gedrag blijvende tekenen vertoont van depressiviteit, impulsiviteit en onverantwoordelijk- of antisociaal gedrag (risico's nemen), in vergelijking met de 10% onder de kinderen uit intacte tweeouder gezinnen. (44)
Ondervinden méer problemen op school
- Kinderen van alleenstaande moeders hebben een grotere kans om lager te scoren bij lezen, rekenen en denkvaardigheden. (45)
- Na correcties voor andere demografische factoren, meldden kinderen van alleenstaande moeders 3,3 maal vaker problemen in hun academisch/schoolwerk en in 50% vaker een probleem met leraren. (46)
Ondervinden meer moeiten in de omgang met anderen
- Na correcties voor andere demografische factoren, blijkt dat kinderen van alleenstaande moeders driemaal vaker problemen ondervinden in vriendschappen. (47)
- En deze kinderen hebben eerder gedragsproblemen en/of vertonen vaker asociaal gedrag. (48)
- Jongens van alleenstaande moeders zullen eerder agressief gedrag tonen tegenover volwassenen en naar andere kinderen, en zullen bezittingen vernielen. (49)
Lopen meer kans op gezondheidsproblemen
- De schattingen zijn dat het scheiden van de ouders bij de kinderen het risico op gezondheidsproblemen met 50% verhoogt. (50)
- In Engeland en Wales was gedurende het jaar 2000 de sterfte aan wiegedood bij ouders die op verschillende adressen woonden, driemaal hoger dan voor baby’s die uit een getrouwde moeder en vader werden geboren (0.66 per 1000 geboorten, tegenover 0.18). Onder babies die álleen geregistreerd waren op de naam van de moeder was de sterfte aan wiegedood zelfs zevenmaal hoger dan onder de kinderen die uit een huwelijk geboren waren (1.27 per 1000, tegenover 0.18). (51)
- Na correctie voor andere demografische factoren, bleek dat kinderen die in eenouder gezinnen opgroeien, 1,8 maal zo vaak een psychosomatische gezondheidsklachten hebben en malaise ondervinden zoals pijntjes, hoofdpijn, buikpijn, en zich niet lekker voelen. (52)
Lopen een groter risico op het ondergaan van fysiek-, emotioneel- of seksueel misbruik
- Volgens gegevens van de National Society for the Prevention of Cruelty to Children (NSPCC) zullen jongeren die bij een alleenstaande moeder opgroeien vijfmaal eerder het slachtoffer worden van fysiek misbruik en emotionele mishandeling, in vergelijking tot kinderen met beide ouders. (53)
- Alle onderzoeken naar slachtoffertjes van kindermisbruik wijzen het stiefgezin aan als hoogste risicofactor, met het risico op dodelijk misbruik 100 maal hoger dan in normale tweeoudergezinnen (54), zulks volgens de internationale deskundigen op dit gebied, Daly en Wilson, zich baserend op amerikaans onderzoek van 1976. (55) Het gebruik van de term stiefvader is echter in het onderzoek problematisch geworden; de term doelde immers op vaders die in een gezin leefden met kinderen die niet van hem, maar van de moeder waren. Nu wordt de term stiefvader echter gebruikt om élke man in het gezin aan te duiden: al dan niet met de moeder getrouwd. Een NSPCC onderzoek uit 1988 dat onderscheid maakte tussen getrouwde stiefvaders en samenwonende (ongetrouwde) stiefvaders, bracht aan het licht dat getrouwde stiefvaders minder misbruikten: ‘voor niet-biologische vaders, wordt het gehuwd zijn verbonden met een grotere betrokkenheid en verantwoordelijkheid in de vaderrol.’ (56) Analyse van 35 gevallen van misbruik tussen 1968 en 1987, toonde dat de risicofactor voor kinderen die met een alleenstaande moeder woonden en een niet-biologische vader (eng.: unrelated man), tot 70 maal hoger was dan dat het zou zijn voor een kind met twee getrouwde biologische ouders. (57)
Hebben een grotere kans om van huis weg te lopen
- Kinderen van alleenstaande moeders zullen tweemaal eerder van huis weglopen als kinderen uit twéeoudergezinnen (14 in vergelijking tot 7%). (58)
Tieners zonder hun échte vaders...
Hebben een grotere kans om als tiener al ouder te worden
- Analyse van gegevens uit de Nationale Kinderontwikkelingsstudie (National Child Development Study) toonde aan dat vrouwen waarvan de ouders waren gescheiden twee keer zo veel kans hadden om als tiener al moeder te worden dan die uit intacte gezinnen ( 25 vergeleken met 14% ). Mannen afkomstig uit gescheiden gezinnen hadden een 1,8 keer zo grote kans om vader te worden voor hun 22e jaar dan mannen uit intacte gezinnen ( 23 tegen 13% ). Na correctie voor armoede in de kinderjaren en gedrags- en schoolproblemen, namen de grotere kansen op moederschap als tiener en vroegtijdig vaderschap af tot 1,4 zo groot. Dat betekent dat kinderen na een scheiding nog altijd 40% meer kans lopen op vroegtijdig ouderschap, zelfs na andere gezinsachtergronden in de beschouwing te betrekken. (60)
Hebben een grotere kans op crimineel gedrag
- Kinderen van 11 tot 16 jaar hadden een 25% grotere kans op crimineel gedrag in het afgelopen jaar wanneer ze bij een alleenstaande moeder leefden. (61)
- Jonge mannen die opgroeiden bij een alleenstaande moeder hadden een 1,6 keer zo grote kans om een recidivist te zijn dan die uit gezinnen met twee biologische ouders.
- Het leven bij een alleenstaande moeder beïnvloedt crimineel gedrag waarschijnlijk indirect door minder aandacht van de ouders voor het kind. (62)
- In groepsdiscussies spraken jonge mensen vaak over problemen in hun gezinsleven en over de afwezigheid van hun vaders. Een van die discussies verliep als volgt: Interviewer: Ik realiseer me net, dat al die tijd niemand het over vaders heeft gehad. Tiener 1: Dat komt omdat er geen vaders zijn om over te praten! Tiener 2: We hebben geen vaders nodig, uiteindelijk heeft een kind alleen zijn moeder nodig. (63) Een jonge vrouw zei: Waar ik vandaan kom…. Dat is een ruwe, nare omgeving… en je ziet daar moeders met zes kinderen, drie kinderen, hun vriendjes, niet vaders. Kinderen groeien op en ze koesteren wrok tegen andere gezinnen. (64)
Hebben een grotere kans om te gaan roken
- In een geselecteerde groep tieners in het westen van Schotland, hadden 15-jarigen uit een éenouder huishouden een tweemaal zo grote kans om te gaan roken dan die uit huishoudens met twee biologische ouders ( 29 vergeleken met 15% ). Na correcties voor armoede, hadden ze nog altijd een 50% grotere kans om te gaan roken.
- Britse 16-jarigen, die in éenouder huishoudens leefden, hadden een 1,5 zo grote kans om te gaan roken. Correcties voor sekse, gezinsinkomen, tijd doorgebracht in het gezin en de verhouding met de ouders, vergrootte de kans voor een tiener uit een éenouder huishouden om te gaan roken (tot 1,8 keer zo groot). (66)
Hebben een grotere kans om te gaan drinken
- In West Schotland hadden 18-jarige meisjes uit éenoudergezinnen een tweemaal zo grote kans om overmatig te gaan drinken dan die uit intacte gezinnen met de twee biologische ouders ( 17,6 vergeleken met 9,2% ). Deze uitkomst blijft zelfs na correctie voor armoede geldig. (67)
- Britse 16-jarigen uit éenoudergezinnen maken niet meer kans om te drinken dan die uit intacte huishoudingen. Dat komt vooral omdat een grotere mate van drinken door tieners samenhangt met hogere gezinsinkomens. Na correctie voor gezinsinkomen en sekse, hadden tieners uit éenoudergezinnen een 40% grotere kans om te drinken. (68)
Hebben een grotere kans om drugs te gaan gebruiken
- Op 15-jarige leeftijd hadden zonen van alleenstaande moeders tweemaal zo vaak drugs gebruikt dan zonen die beide ouders hebben ( 22,4 vergeleken met 10,8% ). Dochters van alleenstaande moeders hadden een 25% grotere kans op druggebruik op 15-jarige leeftijd ( 8,2 vergeleken met 6,5% ) en een 70% grotere kans op drugsgebruik op 18-jarige leeftijd ( 33,3 vergeleken met 19,6% ). Na correcties voor armoede, hadden tieners van alleenstaande moeders nog altijd een 50% grotere kans op drugsgebruik. (69)
Hebben een grotere kans om te spijbelen
- Na correcties voor sociale afkomst, mate van ouderlijke aandacht, verbondenheid met het gezin, problemen van vrienden, broers en zussen met de politie en schoolprestaties, hebben zonen van alleenstaande moeders 2,7 keer zoveel kans om te spijbelen dan die uit gezinnen met twee biologische ouders. (70)
Hebben een grotere kans om van school gestuurd te worden
- Kinderen die met een alleenstaande moeder leven hebben een driemaal zo grote kans dan die uit een gezin met twee biologische ouders om van school gestuurd te worden ( 15,6 vergeleken met 4,8% ). (71)
Hebben een grotere kans om hun opleiding af te breken met 16 jaar
- Zestienjarigen uit eenoudergezinnen hebben een tweemaal zo grote kans om hun schoolopleiding af te breken zonder diploma dan degene uit intacte gezinnen. De meeste studies hebben dit verhoogde risico toegeschreven aan de relatieve armoede van de eenoudergezinnen, hetgeen op zichzelf sterk is gerelateerd aan slechte studieresultaten. (73)
Hebben een grotere kans op aanpassingsproblemen
- Volgens een amerikaans onderzoek hebben adolescenten waarvan de ouders gescheiden zijn meer gedragproblemen (agressief en crimineel) en persoonlijkheidsstoornissen (emotionele zoals depressie). Meestal kwam dit door de kwaliteitsvermindering van het moederschap. Verder was de vermindering in de mate van de betrokkenheid van de vader gerelateerd met de toename van agressie en delinquent gedrag van de jongens.
- Het toegenomen antisociale gedrag van meisjes was grotendeels verklaarbaar door conflicten tussen de ouders na de echtscheiding. Voor jongens was de echtscheiding gerelateerd aan de toename in de kans op depressies, zelfs als rekening gehouden wordt met andere factoren. De auteurs concluderen dat echtscheiding op zichzelf tot depressie bij jongens lijkt te leiden. (74)
Jong volwassenen zonder hun biologische vaders...
Hebben een kleinere kans op een beroepskwalificatie
- Uit analyse van het National Child Development Study (Nationale Kinderontwikkelings Onderzoek) blijkt dat kinderen uit gebroken gezinnen tweemaal zo veel kans hebben om geen beroepskwalificaties te verwerven voor hun 33e levensjaar ( 20 vergeleken met 11% uit intacte gezinnen ). Sommige van de gevonden verschillen zijn voorspelbaar vanwege de sterke relatie tussen enerzijds echtscheiding en anderzijds armoede en gedragproblemen bij kinderen. Maar echtscheiding tijdens de kinderjaren lijkt ook invloed te hebben op sommige terreinen die niet volledig verklaarbaar zijn door dergelijke jeugdproblemen. Na correctie voor geldgebrek, gedragsproblemen, sociale klasse en onderwijstoetsen tijdens de jeugdjaren bijvoorbeeld, hadden vrouwen waarvan de ouders echtscheidden nog altijd een 11% grotere kans op het ontbreken van beroepskwalificaties. Voor mannen, correcties voor de invloeden van problemen gedurende de kinderjaren had nauwelijks effect hun verlaagde kansen om hogere beroepskwalificaties te verwerven. De wisselwerkingen tussen de echtscheiding en andere jeugdproblemen en hun effect op de opleiding van jonge volwassenen zijn tamelijk ingewikkeld. De auteur van dit onderzoek vatte de resultaten als volgt samen: “armoede en gedragsproblemen zijn belangrijke factoren in vermindering van het succes van onderwijs, en echtscheiding kan beide versterken”. (74) Analyses door andere studies laten zien dat de meeste of alle verschillen in opleidingsresultaten sterk gerelateerd zijn aan armoede. (75)
Hebben een grotere kans op werkloosheid
- Op 33-jarige leeftijd hadden mannen met een gebroken-gezins achtergrond een tweemaal zo grote kans om werkloos te zijn ( 14 vergeleken met 7% ), en hebben ze 1,6 keer zo vaak meer dan één periode van werkloosheid achter de rug sinds hun schooltijd ( 23 in vergelijking met 14% ). Ook hier zijn de redenen voor de verschillen in deze kansen ingewikkeld. Sommige verschillen lijken voort te komen uit armoede en gedragsproblemen, die al bestonden vóor de echtscheiding en die nadien bleven bestaan of verergerden. Maar zelfs na correctie voor deze factoren, hadden mannen, wiens ouders gescheiden waren nog een 1,4 maal zo grote kans om werkloos te zijn en een 1,3 keer zo grote kans om meer dan één periode van werkloosheid achter de rug te hebben. (76)
Hebben een grotere kans op een laag inkomen
- Voor vrouwen zijn de inkomenseffecten van de ouderlijke echtscheiding ingewikkeld doordat echtscheiding van de ouders leidt tot een grotere kans op vroege zwangerschap, wat op zichzelf weer leidt tot een verlaagde kans voor deze vrouwen op werk. Vrouwen uit gebroken gezinnen hadden gemiddelde inkomens die 20% lager lagen dan die van degenen die opgroeiden in een twee-oudergezin (94 euro per week vergeleken met 113 euro). Ze hadden een 30% grotere kans om in de laagste van de vier inkomensklassen te zitten ( 32 vergeleken met 25% ). Na correctie voor vroege zwangerschappen (die op zichzelf verband vertonen met echtscheiding van de ouders), hadden vrouwen uit gebroken gezinnen nog een 13% kleinere kans om in de hoogste individuele inkomensklasse terecht te komen en een 20% grotere kans om in laagste klasse van gezinsinkomens te belanden. (77)
Hebben een grotere kans om in de bijstand te geraken
- Vrouwen uit gebroken gezinnen hadden een 1,3 keer zo grote kans
om een bijstandsuitkering te ontvangen op 33-jarige leeftijd ( 11 vergeleken met
8% ). (78) En hebben een grotere kans om dakloos te zijn.
- Jonge volwassenen uit gebroken gezinnen hebben een 1,7 keer zo grote kans om ooit dakloos te zijn geweest ( 6,2 vergeleken met 3,6% ). Voor vrouwen wordt dit geheel verklaard door het feit dat kinderen uit gestrande huwelijken een grotere kans hebben op armoede in hun jeugd, hetgeen weer gerelateerd is aan dakloosheid als volwassene. Maar voor mannen kunnen alle verschillen in risiconiveau toegeschreven worden aan echtscheiding tijdens de vroege kinderjaren, en niet aan armoede of andere problemen in de kinderjaren.
Hebben een grotere kans op arrestatie en gevangenisstraf
- Alhoewel 20% van alle thuiswonende kinderen in eenoudergezinnen leven, komen 70% van de jonge wetsovertreders geïdentificeerd door de speciale jeugdbrigade van de politie (‘Youth Offending Teams’) uit eenoudergezinnen. (80)
- amerikaanse studies hebben aangetoond dat jongens uit eenoudergezinnen een twee keer zo grote kans hebben op gevangenisstraf tegen de tijd dat ze begin dertig zijn, dan jongens uit intacte gezinnen. (81)
Hebben een grotere kans op langdurige emotionele en psychologische problemen
- In een amerikaanse studie kregen 20-25% van de kinderen te maken met langdurige emotionele of gedragsproblemen vergeleken met 10% van de kinderen met ouders die getrouwd bleven. (82)
- Een andere studie vond dat 11% van de jonge volwassenen, waarvan de ouders waren gescheiden, zeven of meer symptomen van emotionele problemen vertoonden, tegen slechts 8% van degenen die opgroeiden in intacte twee-oudergezinnen. (83)
- Een studie die 100 kinderen bleef volgen over een periode van vijfentwintig jaar vond dat de gescheiden ouders zich wellicht bevrijd hebben gevoeld, maar dat veel van hun kinderen er emotioneel onder hebben geleden. (84)
Hebben een grotere kans om gezondheidsproblemen te krijgen
- Een Zweeds onderzoek vond dat kinderen uit eenoudergezinnen een 30% grotere kans hadden om te overlijden over de 16-jarige onderzoeksperiode. Na correctie voor armoede, hadden kinderen uit eenoudergezinnen een 70% grotere kans op problemen met hun bloedsomloop, 56% meer kans op tekenen van geestesziekten, 27% meer kans op chronische pijn en 26% meer kans op een slechte gezondheid in het algemeen. (85)
- NDCS (Britse gegevens) data geven aan dat echtscheiding tijdens de kinderjaren de kans verhoogde voor jonge volwassenen om zwaar aan de drank te raken en/of een probleemdrinker te worden. Het verband was zwak op 23-jarige leeftijd, maar was sterk op 33-jarige leeftijd. Correcties voor andere factoren, zoals huwelijkse staat of sociaal- economische status, verminderde de effecten niet wezenlijk. (86)
- In een geselecteerde groep jonge vrouwen die geslachtsgemeenschap hadden gehad voor hun 18e, hadden diegene uit eenoudergezinnen een 1,4 keer zo grote kans op een seksueel overdraagbare ziekte op hun 24ste ( 14,3 vergeleken met 10,2% ). Correcties voor andere factoren verhoogde de relatieve kans lichtelijk tot 1,53 keer zo groot. (87)
- Kinderen uit een echtscheiding leefden gemiddeld vier jaar korter in een geselecteerde groep blanke amerikanen uit de middenklasse. (88)
Gaan vroeger relaties aan en gaan vaker samenwonen
- Britse mannen (NCDS data) uit gebroken gezinnen hadden een 1,7 keer zo grote kans en Britse vrouwen (NCDS data) een 2,2 keer zo grote op een eerste relatie (huwelijk of samenwonen) als tiener. Correcties voor armoede en andere problemen in de jeugdjaren verminderde deze kansen tot 1,6 respectievelijk 1,66. Het is aannemelijk dat voor vrouwen de invloed van de echtscheiding van de ouders op de vroege relatievorming voornamelijk werkt via de verhoogde waarschijnlijkheid van vroegtijdige seksuele activiteit. (89)
- Vrouwen hadden een 1,7 zo grote kans om samen te wonen voor een huwelijk of in hun eerste relatie als ze uit een gebroken gezin afkomstig waren. Mannen hadden een 1,7 keer zo grote kans om samen te wonen alvorens te trouwen en een tweemaal zo grote kans om samen te wonen in plaats van te trouwen. Correcties voor armoede en andere jeugdproblemen verminderde de gevolgen van de echtscheiding van de ouders op de voorkeuren van hun kinderen voor samenleven niet. (90)
Hebben een grotere kans op beëindiging van hun samenlevingsvorm
- Het risico om relaties (inclusief samenleving en huwelijk) te verbreken was voor mannen uit gebroken gezinnen 1,9 keer zo hoog en voor vrouwen 1,5 keer zo groot vergeleken met degenen uit een intact gezin. Deze invloeden leken niet te werken via ervaringen met jeugdproblemen, maar meer door de geneigdheid van volwassenen - speciaal vrouwen – die in hun jeugd een echtscheiding van de ouders hebben meegemaakt, om vroeger een relatie te beginnen, wat op zijn beurt de waarschijnlijkheid vergroot op beëindiging van de relatie. Maar zelfs na correctie voor een jonge leeftijd in de eerste relatie, hadden mannen uit gebroken gezinnen een 30% grotere kans om hun eerste relatie te verbreken. (91)
Hebben een grotere kans op kinderen buiten huwelijk of relatie
- Mannen en vrouwen uit gebroken gezinnen hadden een tweemaal zo grote kans om hun eerste kind buiten huwelijk of relatie te krijgen dan degenen die opgroeiden in intacte twee-oudergezinnen (12,6 vergeleken met 6,6 voor vrouwen en 7,1% vergeleken met 4% voor mannen). De verhoogde kans op kinderen buiten elke relatie komt voort uit het krijgen van hun eerste kind op jongere leeftijd door ouders afkomstig uit gebroken gezinnen, wat op zijn beurt de kans vergroot op kinderen krijgen zonder een relatie. Voor een deel komt dit ook door de verhoogde kans op jeugdproblemen, vooral bij vrouwen. (92)
Gevolgen voor de samenleving
Breuken in het gezinsleven hebben zéker een effect op de betrokken mannen, vrouwen en kinderen. In toenemende mate hebben veranderingen in de patronen van gezinsstructuur echter ook gevolgen voor de wijdere samenleving. Het is moeilijk om oorzaak en gevolg te ontrafelen, maar het is wel mogelijk om sociale veranderingen te b ekijken in samenhang met veranderingen in het gezinsleven over de laatste decennia.
Toegenomen misdaad en geweld
Over de laatste decennia is het aantal misdaden gestegen tegelijkertijd met het aantal echtscheidingen, buitenechtelijke kinderen en alleenstaande ouders. Het verband tussen misdaad en gezinsmilieu is ingewikkeld, speciaal wanneer de rol van armoede ook in de beschouwing betrokken wordt. Om te zeggen dat de een de ander veroorzaakt is te simplistisch. Toch hebben vele geleerden en beleidsmakers die de misdaad bestuderen het uiteenvallen van gezinnen geïdentificeerd als één uit een set van negatieve oorzaken die verband houden met criminele activiteiten en met chronisch recidivisme. (93)
- Amerikaanse studie vond dat wetsovertreding door jongeren niet alléen werd beïnvloed door het al dan niet getrouwd zijn van de ouders van een bepaald kind, maar ook door de overheersende gezinssamenstelling in zijn woonbuurt. Dit zou kunnen komen doordat twee-oudergezinnen beter kunnen letten op asociaal gedrag, dat vaak tot meer serieuze misdaad leidt. (94)
- Een vergelijkingen tussen 17 ontwikkelde landen laat zien dat landen met hógere aantallen buitenechtelijke geboorten, tienerouders en echtscheidingen ook een hoger aantal kindermoorden hadden. (95)
- Vele gevangenen missen sterke gezinsrelaties, wat rehabilitatie en herintegratie in de gemeenschap bemoeilijkt. Gevangenen hebben bijvoorbeeld een tweemaal zo hoog percentage echtscheidingen dan de overige bevolking (9 en 4%). En hoewel maar 9% van alle vrouwen alleenstaande moeders zijn, waren meer dan twéemaal zoveel vrouwelijke gevangenen alleenstaande moeder toen ze de gevangenis ingingen. (96)
Verminderde banden met de samenleving
Recent onderzoek heeft maatschappelijke betrokkenheid geïdentificeerd als een maatstaf voor sociaal kapitaal, een begrip dat de vele hulpbronnen omvat waarover mensen beschikken door hun sociale netwerken.
- Analyse van de gegevens uit het GHS (General Household Survey, Groot-Brittanie) laat zien dat gezinnen met beide ouders vaker betrokken zijn bij hun lokale samenleving dan alleenstaande moeders. Zelfs na correctie voor opleiding, sociaal-economische groep en werk, hebben gezinnen met beide ouders een 25% grotere waarschijnlijkheid om helpende buren te zijn, en hebben een 50% grotere kans op het kénnen van mensen die tot hulp bereid zijn bij ziekte, noodzaak van vervoer of geldgebrek in vergelijking met de allenstaande moeders. Zo’n relatief gebrek aan wederzijdse zorg bij alleenstaande moeders bestaat ondanks het feit dat ze eigenlijk méer vrienden en verwanten hebben die in de buurt wonen in vergelijking met de gezinnen met beide ouders. (97)
Een groeiende echtscheidingscultuur
Er bestaat verschil van mening over of de verruimde wettelijke mogelijkheden tot echtscheiding de toename van het aantal echtscheidingen heeft veroorzaakt, of dat de wetshervorming een antwoord was op de toegenomen vraag naar echtscheiding. De waarheid is waarschijnlijk een combinatie van deze twee hypothesen. Het feit echter dat echtscheiding in brede kring erkend is als een mógelijkheid voor getrouwde paren kan wel degelijk een effect hebben op het gedrag van mensen.
- Amerikaanse studies hebben uitgewezen dat getrouwde stellen met een pósitieve opvatting over echtscheiding uiteindelijk een afname in de kwaliteit van hun huwelijk ervaren (wat vervolgens tot echtscheiding kan leiden). Dit betekent dat heel váak de acceptatie van echtscheiding als een mogelijkheid voorafgaat aan de achteruitgang van de kwaliteit van het huwelijk, in plaats van omgekeerd. (98)
- De toename in het samenwonen, zowel voor de eerste relaties als ook voor verdere relaties, is deels in verband gebracht met de wens om echtscheiding te vermijden door een ‘proef’-huwelijk of ter vermijding van elke wettelijke verbintenis. (99)
Cyclus van vaderloosheid
Er zijn vele historische perioden waarin kinderen hun héle leven of een deel ervan doorbrengen zonder hun vader. De vaders waren afwezig vanwege werk of militaire verplichtingen, of overleden voor hun kinderen volwassen werden.
Een meer recénte trend betreft vaders die hun gezin verlaten of die uit hun gezin verwijderd worden, dan wel die hun invloed zien verminderen vanwege verblijf elders. In een aantal families heeft dit patroon zich herhaald over meerdere generaties en is tot norm geworden. Vaak leven deze families ook in economische achterstandsgebieden met hoge criminaliteit en lagere verwachtingen. In deze omgeving is het gemákkelijker en méer acceptabel om de integratie van vaders in het gezinsleven te vermijden. Dergelijke families zijn door sommigen als de ‘onderklasse’ en door anderen als de ‘sociaal uitgeslotenen’ beschreven. (100)
Afhankelijkheid van bijstandsuitkeringen.
De trend in toenemende aantallen allenstaande moeders bestaat naast een toenemende afhankelijkheid van bijstandsuitkeringen. Verscheidene analisten van deze twee trends hebben beargumenteerd dat de veranderingen in gezinssamenstelling zijn voortgekomen uit de toename in afhankelijkheid van bijstandsuitkeringen. Anderen redeneren dat ze elkaar wederzijds versterken. (101)
In 1971 was 7% van de volwassen bevolking van Groot-Brittannië afhankelijk van de bijstand. Dat aandeel nam toe tot aan 13% in 1992. Sinds 1996 is dat percentage licht gedaald en is nu 10%. Deze veranderingen vonden plaats terwijl het aandeel van alleenstaande moeders toenam van 3 in 1971 tot 6% in 2001. (102)
Waarom al deze gevolgen?
Armoede
Vele van de slechte gevolgen voortvloeiend uit gebroken gezinnen komen voort uit armoede of inkomensdaling rondom echtscheiding, scheiding en alleenstaand ouderschap. In sommige gevallen kunnen tot 50% van de waargenomen verschillen tussen kinderen met verschillende gezinsachtergronden hierdoor verklaard worden. Armoede tendeert méer de kansverschillen te verklaren die verbonden zijn met resultaten in opleiding en beroep als die verbonden met relaties en oudergedrag.
Armoede is over het algemeen gedefinieerd door het inkomensniveau van de huishouding, maar er is gewoonlijk veel meer gaande dan alleen lage inkomens. Lage inkomens kunnen een aanwijzing voor een aantal andere gerelateerde factoren zoals zwakke gezondheid, hoge werkloosheid, hoge criminaliteit, onveilige buurt, slechte scholen en andere voorzieningen en lage verwachtingen. Verder meten vele studies, die wél armoede meten en ervoor corrigeren, geen andere belangrijke factoren zoals de kwaliteit van de ouderlijke zorg of de mate van huiselijke conflicten. Armoede is een belangrijk probleem, maar het verklaart niet alles. Recent onderzoek heeft aangetoond dat voor vele negatieve gevolgen, behalve in gevallen van grote armoede, de hoeveelheid geld die ouders hebben van minder belang is dan hóe ze het uitgeven. (103)
Verminderde ouderlijke en vaderlijke aandacht
Vele problemen verbonden met vaderloosheid lijken gerelateerd aan verminderde ouderlijke aandacht en sociale hulpbronnen. (105) Een kind levend zonder zijn of haar vader zal zéker minder aandacht krijgen dan een kind dat met beide ouders samenleeft. Dit verschil in hoeveelheid aandacht speelt een sleutelrol, maar verschillen in de soort ouderlijke aandacht zijn ook belangrijk. Recente wetenschap heeft de belangrijke rol van vaders benadrukt.
- Sociale psychologen hebben gevonden dat vaders de korte en lange
termijn ontwikkeling van hun kinderen beïnvloeden via verschillende wegen:
- Financieel kapitaal (het gebruik van inkomen om te voedsel, kleding, onderdak en opleiding te verschaffen),
- Menselijk kapitaal (het geven van een rolmodel voor opleiding, vaardigheden en werkhouding) en,
- Sociaal kapitaal (samen delen van de voordelen van relaties).
Meer in het bijzonder:
- Het Co-ouderschap van moeder en vader voorziet kinderen van een rolmodel van volwassenen die samenwerken, communiceren, onderhandelen and compromissen sluiten. Deze gedeelde hulpbron helpt ouders óok om een gezamenlijk gezag uit te dragen, dat veel minder arbitrair is voor kinderen dan één gezaghebbende persoon.
- De ouder/kind relatie: studies laten zien dat een vader op unieke wijze kan bijdragen aan de ontwikkeling van zijn kinderen, onafhankelijk van de bijdrage van de moeder. Op terreinen zoals emotionele intelligentie, zelfwaardering, competentie en vertrouwen, kan de invloed van de vader níet worden vervangen door de moeder, hoe veilig deze ook lijkt (opgemerkt moet worden dat moeders eveneens een unieke en onafhankelijke invloed uitoefenen op andere terreinen, zoals bijvoorbeeld bij de oplossing van bepaalde niet nader genoemde gedragsproblemen. (106) Andere studies wijzen erop dat vaders vooral van belang kunnen zijn waar gezinnen in de problemen komen, zoals armoede, veelvuldig verhuizen, of waar kinderen leerproblemen hebben. (107)
Omstandigheden voor, tijdens en na scheiding
Echtscheiding of scheiding van ouders kan gezien worden als een ‘gebeurtenis’, op zichzelf van belang én omdat het leidt tot vele veranderingen. Scheiding kan ook gezien worden als onderdeel van een ‘proces’ dat begint vóor de scheiding en dat bekeken moet worden in die context. Er ontwikkelt zich een consensus dat ál deze aspecten van belang zijn. (108) Hoe dan ook, scheiding wordt verschillend ervaren door volwassenen en kinderen. Wat een terechte scheiding lijkt voor volwassenen kan heel ánders voelen voor kinderen. In de afwezigheid van een hoog conflictniveau, zijn kinderen zich er vaak niet van bewust dat hun ouders moeilijkheden ervaren. Voor deze kinderen kan de echtscheiding of scheiding zelf problematisch zijn. Het kan zélfs zo zijn dat kinderen meer worden geraakt door het conflict dat ontstaat door de scheiding en dat nadien voortduurt, als toen hun ouders nog samen waren. (109) Er zijn twee soorten kinderen met hoge risico’s voor psychologische problemen in de toekomst: (1) degenen die opgroeien met ouders die getrouwd blijven, maar waarbij die ouders conflictueus en vijandig blijven, en (2) degenen met ouders in een huwelijk met weinig conflict, die desalniettemin gaan scheiden. (110) Meer dan de helft van de echtscheidingen betreft huwelijken met weinig conflict – wat ‘toereikend’ genoemd zou kunnen worden – die voldoende mogelijkheid hebben om gered te worden (in een studie rapporteerden 64% van de paren die zeiden ongelukkig te zijn, maar die bij elkaar bleven en aan hun relatie werkten, vijf jaar later gelukkig te zijn). (111) Echtscheidingen in deze huwelijken met weinig conflict kunnen zeer schadelijk voor kinderen zijn. (112)
Waardering van de resultaten
De bulk van het bewijs laat zien dat het traditionele gezin gevormd door een getrouwde vader en moeder nog altijd de beste omgeving is om kinderen op te laten groeien, en het vormt de beste basis voor de hele samenleving. Voor vele moeders, vaders en kinderen, betekent het vaderloze gezin armoede, emotioneel hartzeer, slechte gezondheid, verloren kansen en gebrek aan stabiliteit. De samenleving –eens beschouwd als flexibel genoeg om allerlei soorten levensstijlen te omvatten– is opgerekt en staat onder spanning. Alhoewel een vrije maatschappij de rechten van de mens om te leven zoals hij dat zelf wil moet tolereren, moet de maatschappij ook volwassenen aan hun verantwoordelijkheid houden voor de gevolgen van hun keuzen. Om dit te doen moet de maatschappij niet terugschrikken om de resultaten van de keuzen te evalueren:
- Een maatschappij die vooruit gaat, leert van zijn ervaring en houdt idealen in stand die iederéen kan hopen te bereiken. Het is een menselijke plicht elkáar te helpen het bétere van het míndere te onderscheiden, zélf het eerste te verkiezen én anderen het tweede af te raden. Mensen zouden elkaar moeten blíjven aanmoedigen om vooral hun verstand te gebruiken en hun gevoel en wil te richten op wijze in plaats van dwaze zaken, op opbouwende en en niet op afbrekende doeleinden.
Literatuur
1 Social Trends 32 (2002), Office for National Statistics, London: The Stationery Office, p. 40.
2 Social Trends 32 (2002), Office for National Statistics, p. 48.
3 Ermisch, J. and Francesconi, M. (2000), ‘The increasing complexity of family relationships: Lifetime experience of lone motherhood and stepfamilies in Great Britain’, European Journal of Population 16, pp. 235–249.
4 King D., Hayden J. and Jackson R. (2000), ‘Population of households in England to 2001’, Population Trends 99, pp.13–19; and Social Trends 32 (2002), Office for National Statistics, p. 40.
5 Social Trends 32 (2002), Office for National Statistics, Table 2.8, pp. 43; and Social Trends 31 (2001), Office for National Statistics, London: The Stationery Office, Table 2.8, p. 44.
6 Marriage, Divorce and Adoption Statistics: Review of the Registrar General on marriages, divorces and adoptions in England and Wales (2002), Series FM2 28, Office for National Statistics, London: The Stationery Office.
7 Social Trends 32 (2002),Office for National Statistics, p. 49.
8 Ermisch, J. and Francesconi, M. (2000), ‘Patterns of household and family formation’, in Berthoud, R. and Gershuny, J. (eds.), Seven Years in the Lives of British Families, Bristol: The Policy Press, p. 39.
9 Social Trends 32 (2002), Office for National Statistics, p. 47.
10 Population Trends 108 (2002), Office for National Statistics, London: The Stationery Office, Tables 9.1–9.2, pp. 85–86.
11 Social Trends 32 (2002), Office for National Statistics, p. 42.
12 Ermisch and Francesconi (2000), ‘Patterns of household and family formation’, pp. 38–40.
13 Kiernan, K. (1999), ‘Cohabitation in Western Europe’, Population Trends 96, Office for National Statistics, London: The Stationery Office.
14 Population Trends 108 (2002), Office for National Statistics, Tables 3.1–3.3, pp. 74–76.
15 Ermisch, J. (2001), ‘Premarital cohabitation, childbearing and the creation of one-parent families’, ESRC Research Centre on Micro-Social Change, Paper Number 95–17, 1995, from British Household Panel Study; and Marsh A., McKay S., Smith A., and Stephenson A. (2001), ‘Low income families in Britain: work, welfare and social security in 1999’, DSS Research Report 138, London: The Stationery Office.
16 Ermisch and Francesconi (2000), ‘Patterns of household and family formation’, pp. 38–40.
17 Haskey, J. (1994), ‘Stepfamilies and stepchildren in Great Britain’, Population Trends 76, Office for National Statistics, London: The Stationery Office.
18 Social Trends 32 (2002), Office for National Statistics, p. 42.
19 Social Trends 32 (2002), Office for National Statistics, p. 43. Figures are for 1998.
20 Ermisch and Francesconi (2000), ‘Patterns of household and family formation’, p. 30.
21 Hill, C. (2000), Sex Under Sixteen?, London: Family Education Trust.
22 UN Economic Commission for Europe, Fertility and Family Surveys carried out annually 1992–1999.
23 Households Below Average Income 1994/95-2000/01, Department for Work and Pensions, London: The Stationery Office (2002), pp. 81. These figures are for Before Housing Costs. After Housing Costs figures retain the same ratio, 72 versus 36%.
24 Households Below Average Income 1994/95-2000/01, Department for Work and Pensions, p. 141.
25 Social Trends 32 (2002), Office for National Statistics, from Family Resources Survey, Table 5.25, p. 103.
26 Work and Worklessness among Households, Office for National Statistics, London: The Stationery Office (Autumn 2001).
27 Family Resources Survey, Great Britain, 2000–01, Office for National Statistics, London: The Stationery Office (May 2002).
28 Hope, S., Power, C., Rodgers, B. (1999), ‘Does financial hardship account for elevated psychological distress in lone mothers?’, Social Science and Medicine 49 (12), pp.1637–1649. References 16
29 Cockett, M. and Tripp, J. (1994), The Exeter Family Study: Family Breakdown and Its Impact on Children, Exeter: University of Exeter Press, pp. 14–15.
30 Benzeval, M. (1998), ‘The self-reported health status of lone parents’, Social Science and Medicine 46 (10), pp. 1337–1353.
31 Mortality Statistics: General, Review of the Registrar General on Deaths in England and Wales, 1999, Series DH1 32, Office for National Statistics, London: The Stationery Office (2001).
32 Flood-Page, C., Campbell, S., Harrington, V., and Miller, J. (2000), Youth Crime: Findings from the 1998/99 Youth Lifestyles Survey, London: Home Office Research, Development and Statistics Directorate.
33 Cockett and Tripp (1994), The Exeter Family Study: Family Breakdown and Its Impact on Children, p. 28.
34 Burghes, L., Clarke, L., and Cronin, N. (1997), Fathers and Fatherhood in Britain, London: Family Policy Studies Centre, pp. 65–67.
35 Mortality Statistics: General, Review of the Registrar General on Deaths in England and Wales, 1999, Series DH1 32, Office for National Statistics (2001).
36 Power, C., Rodgers, B., and Hope, S. (1999), ‘Heavy alcohol consumption and marital status: disentangling the relationship in a national study of young adults’, Addiction 94 (10), pp. 1477–1487.
37 Umberson, D. (1987), ‘Family status and health behaviors: Social control as a dimension of social integration’, Journal of Health and Social Behavior 28, pp. 306–319.
38 Wellings, K., Field, J., Johnson, A. M., Wadsworth, J. (1994), Sexual Behaviour in Britain, London: Penguin, p. 363.
39 Households Below Average Income 1994/95-2000/01, Department for Work and Pensions (2002), p. 50.
40 Gaulthier, A. H. (1999), ‘Inequalities in children’s environment: The case of Britain’, Childhood 6 (2), pp. 243–260.
41 Cockett and Tripp (1994), The Exeter Family Study: Family Breakdown and Its Impact on Children, p. 31.
42 Cockett and Tripp (1994), The Exeter Family Study: Family Breakdown and Its Impact on Children, p. 19.
43 Meltzer, H., et al. (2000), Mental Health of Children and Adolescents in Great Britain, London: The Stationery Office.
44 Hetherington, M. (2002), For Better or Worse: Divorce Reconsidered, New York: W. W. Norton.
45 Elliott, J. and Richards, M. (1985), ‘Parental divorce and the life chances of children’, Family Law, 1991, pp. 481–484; and Wadsworth, J., Burnell, I., Taylor, B., and Butler, N. (1985), ‘The influence of family type on children’s behaviour and development at five years’, Journal of Child Psychology and Psychiatry 26, pp. 245–254.
46 Cockett and Tripp (1994), The Exeter Family Study: Family Breakdown and Its Impact on Children, pp 24–25.
47 Cockett and Tripp (1994), The Exeter Family Study: Family Breakdown and Its Impact on Children, p. 27.
48 Ferri, E. (1984), Step Children: A National Study, Windsor: NFER-Nelson; and Wadsworth, Burnell, Taylor and Butler (1985) ‘The influence of family type on children’s behaviour and development at five years’, pp. 245–254.
49 Whitehead, L.(1979), ‘Sex differences in children’s responses to family stress: A re-evaluation’ Journal of Child Psychology and Psychiatry 20, pp. 247–254.
50 Mauldon, J. (1990), ‘The effects of marital disruption on children’s health’, Demography 27, pp. 431–46.
51 Mortality Statistics: Childhood, Infant and Perinatal, Review of the Registrar General on Deaths in England and Wales, 2000, Series DH3 33, Office for National Statistics (2002).
52 Cockett and Tripp (1994), The Exeter Family Study: Family Breakdown and Its Impact on Children, p. 21.
53 Cawson, P. (2002), Child Maltreatment in the Family, London: NSPCC.
54 For example, see Strang, H. (1996), ‘Children as victims of homicide’, Trends and Issues in Criminal Justice 53, Canberra: Australian Institute of Criminology.
55 Daly, M. and Wilson, M. (1988), Homicide, New York: Aldine de Gruyter.
56 Gordon, M. and Creighton, S. (1988), ‘Natal and nonnatal fathers as sexual abusers in the United Kingdom: A Comparative Analysis’, Journal of Marriage and the Family 50, pp. 99–105.
57 Whelan, R. (1994), Broken Homes and Battered Children, Oxford: Family Education Trust.
58 Rees, G. and Rutherford, C. (2001), Home Run: Families and Young Runaways, London: The Children’s Society. 17
59 Wellings, K., Nanchanahal, K., MacDowall, W., et al. (2001), ‘Sexual behaviour in Britain: Early heterosexual experience’, The Lancet 358, pp. 1843–50. Analysis of first intercourse before age 16 included all respondents aged 16–24 years. Analysis of incidence of STIs included respondents aged 16–24 years who had had heterosexual intercourse before age 18. All other analyses included respondents aged 16–24 years who had had heterosexual intercourse by age 24.
60 Kiernan, K. (September 1997), ‘The legacy of parental divorce: Social, economic and family experiences in adulthood’, London: Centre for Analysis of Social Exclusion, London School of Economics, pp 26–27.
61 Youth Survey 2001: Research Study Conducted for the Youth Justice Board (January–March 2001), www.youth-justice-board.gov.uk/policy/YJBREP _published_report_2001.pdf, p. 9.
62 Flood-Page, Campbell, Harrington and Miller (2000), Youth Crime: Findings from the 1998/99 Youth Lifestyles Survey.
63 Lyon, J., Dennison, C., and Wilson, A. (2000), ‘Tell Them So They Listen’: Messages from Young People in Custody, London: Home Office, p. 8.
64 Lyon, Dennison and Wilson (2000), ‘Tell Them So They Listen’: Messages from Young People in Custody, p. 10.
65 Sweeting, H., West, P., and Richards, M. (1998), ‘Teenage family life, lifestyles and life chances: Associations with family structure, conflict with parents and joint family activity’, International Journal of Law, Policy and the Family 12, pp. 15–46.
66 Ely, M., West, P., Sweeting, H., and Richards, M. (2000), ‘Teenage family life, life chances, lifestyles and health: A comparison of two contemporary cohorts’, International Journal of Law, Policy and the Family 14, pp. 1–30.
67 Sweeting, West and Richards (1998), ‘Teenage Family life, lifestyles and life chances’, pp. 15–46.
68 Ely, West, Sweeting and Richards (2000), ‘Teenage Family Life, Life chances, lifestyles and health’, pp. 1–30.
69 Sweeting, West and Richards (1998), ‘Teenage Family life, lifestyles and life chances’, pp. 15–46.
70 Graham, J. and Bowling, B. (1995), Young People and Crime, London: Home Office, p. 120.
71 Youth Survey 2001: Research Study Conducted for the Youth Justice Board (January–March 2001), www.youth-justice-board.gov.uk/policy/YJBREP _published_report_2001.pdf, p. 7.
72 Ely, West, Sweeting and Richards (2000), ‘Teenage Family Life, Life chances, lifestyles and health’, pp. 1–30.
73 Simons, R.L, Lin, K., Gordon, L.C., Conger, R.D., and Lorenz, F.O. (1999), ‘Explaining the higher incidence of adjustment problems among children of divorce compared with those in two-parent families’, Journal of Marriage and Family 61, pp. 1020–1033.
74 Kiernan (September 1997), ‘The legacy of parental divorce: social, economic and family experiences in adulthood’, p. 11.
75 Ely, West, Sweeting and Richards (2000), ‘Teenage Family Life, Life chances, lifestyles and health’, pp. 1–30; and Ely, M., Richards, M.P.M., Wadsworth, M.E.J., and Elliott, B.J. (1999), ‘Secular changes in the association of parental divorce and children’s educational attainment – evidence from three British birth cohorts’, Journal of Social Policy 28 (3), pp. 437–455.
76 Kiernan (September 1997), ‘The legacy of parental divorce: social, economic and family experiences in adulthood’, p. 16. It is possible that depressed local economic conditions could simultaneously increase the likelihood of lone parenthood as well as the unemployment rate. On a national level, this would establish a statistical association between being brought up in a lone parent household and being subsequently unemployed. To determine whether this is a causal association, it would be necessary to control for local economic conditions.
77 Kiernan (September 1997), ‘The legacy of parental divorce: social, economic and family experiences in adulthood’, pp. 18–19.
78 Kiernan (September 1997), ‘The legacy of parental divorce: social, economic and family experiences in adulthood’, p. 16.
79 Kiernan (September 1997), ‘The legacy of parental divorce: social, economic and family experiences in adulthood’, p. 21.
80 Review 2001/2002: Building on Success, Youth Justice Board, London: The Stationery Office (July 2002).
81 Harper, C. and McLanahan, S. (August 1998), ‘Father absence and youth incarceration’, San Francisco: paper presented at the annual meetings of the American Sociological Association. 18
82 Hetherington (2002), For Better Or Worse: Divorce Reconsidered.
83 Chase-Lansdale, P. L., Cherlin, A. J., and Kiernan, K. (1995), ‘The long-term effects of parental divorce on the mental health of young adults: A developmental perspective,’ Child Development 66, pp. 1614–34.
84 Wallerstein, J. S. and Blakeslee, S. (1990), Second Chances: Men, Women and Children a Decade After Divorce, New York: Ticknor and Fields; and Wallerstein, J., Lewis, J. and Blakeslee, S. (2002), The Unexpected Legacy of Divorce: A 25 Year Landmark Study, London: Fusion Press.
85 Lundbert, O. (1993), ‘The impact of childhood living conditions on illness and mortality in adulthood’, Social Science and Medicine 36, pp. 1047–52.
86 Hope, S., Power, C., and Rodgers, B. (1998), ‘The relationship between parental separation in childhood and problem drinking in adulthood’, Addiction 93 (4), pp. 505–514.
87 Wellings, K., Nanchanahal, K., MacDowall, W., et al. (2001), ‘Sexual behaviour in Britain: Early heterosexual experience’, pp. 1843–50.
88 Tucker, J. S., Friedman, H. S., Schwartz, J. E., and Criqui, M. H., et al. (1997), ‘Parental divorce: Effects on individual behavior and longevity’, Journal of Personality and Social Psychology 73, pp. 381–91.
89 Kiernan (September 1997), ‘The legacy of parental divorce: social, economic and family experiences in adulthood’, p. 23. Note that, according to the 1990/91 National Survey of Sexual Attitudes and Lifestyles, the tendency to early partnership occurs indirectly, mainly through the tendency of children of divorce to engage in sexual activity earlier. See Kiernan, K. and Hobcraft, J. (1997), ‘Parental divorce during childhood: Age at first intercourse, partnership and parenthood’, Population Studies 51, pp. 41–55.
90 Kiernan (September 1997), ‘The legacy of parental divorce: social, economic and family experiences in adulthood’, p. 25.
91 Kiernan (September 1997), ‘The legacy of parental divorce: social, economic and family experiences in adulthood’, p. 33.
92 Kiernan (September 1997), ‘The legacy of parental divorce: social, economic and family experiences in adulthood’, pp. 28–30.
93 Reducing Re-Offending by Ex-Prisoners, Social Exclusion Unit (2002).
94 Sampson, R. J. (1987), ‘Urban black violence: The effect of male joblessness and family disruption’, American Journal of Sociology 93, pp. 348–82; and Kellam, S. G., Adams, R. G., Brown, C. H., and Ensminger, M. E. (1982), ‘The long-term evolution of the family structure of teens and older mothers’, Journal of Marriage and the Family 44, pp. 539–54.
95 Gartner, R. (1991), ‘Family structure, welfare spending, and child homicide in developed democracies’, Journal of Marriage and the Family 53, pp. 321–340.
96 Reducing Re-Offending by Ex-Prisoners, Social Exclusion Unit (2002).
97 People’s Perceptions of Their Neighbourhood and Community Involvement: Results from the Social Capital Module of the General Household Survey 2000, Office for National Statistics, London: The Stationery Office (2002).
98 Amato, P. and Rogers, S. (1999), ‘Do attitudes toward divorce affect marital quality?’, Journal of Family Issues 20 (1), pp. 69–86.
99 Haskey, J. (2001), ‘Cohabitation in Great Britain: Past, present and future trends – and attitudes’, Population Trends 103, pp. 4–25.
100 Murray, C. (1990), The Emerging British Underclass, London: The IEA Health and Welfare Unit; Preventing Social Exclusion, London: Social Exclusion Unit (March 2001).
101 Green, D. (1998) Benefit Dependency, London: IEA Health and Welfare Unit; Murray, C. (1996) Charles Murray and the Underclass: The Developing Debate, London: IEA Health and Welfare Unit.
102 Social Trends 32, Office for National Statistics (2002), p. 41, and Green (1998), Benefit Dependency. Dependency here is defined as being in receipt of national assistance, supplementary benefit, income support, unemployment benefit (income-based) or jobseekers allowance (noncontributory). Figures for years beyond 1996 provided by the Department for Work and Pensions, Analytical Services Division correspondence dated 5 August 2002.
103 Mayer, S. (1997), What Money Can't Buy: Family Income and Children's Life Chances, Cambridge MA: Harvard University Press.
104 McLanahan S. and Sandefur G. D. (1994), Growing Up With a Single Parent: What Hurts, What Helps, London: Harvard University Press, pp. 167–68.
105 Amato, P. (1998), ‘More than money? Men’s contributions to their children’s lives’, in Booth, A., and Crouter, A. (eds.), Men in Families: When Do They Get Involved? What Difference Does It Make?, Mahwah, New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates, Inc., pp. 241–278.
106 Gottman, J.M., Katz, L.F., and Hooven, C. (1996), Meta-Emotion: How Families Communicate Emotionally, Mahwah, NJ: Erlbaum Associates, Inc.; Parke, R.D., and Brott, A.A. (1999), Throwaway Dads: The Myths and Barriers That Keep Men from Being the Fathers They Want to Be, Boston: Houghton Mifflin Company, pp. 6–7; Koestner, R.S., Franz, C.E., and Weinberger, J. (1990), 'The family origins of empathic concern: A 26-year longitudinal study', Journal of Personality and Social Psychology 61, pp. 586–595; Belsky, J. (1998), ‘Paternal influence and children’s well-being: Limits of, and new directions for, understanding’, in Booth and Crouter (eds.) Men in Families, pp. 279–293.
107 Amato (1998), ‘More than Money? Men’s contributions to their children’s lives’, pp. 241–278.
108 Furstenberg, F. and Kiernan, K. (2001), ‘Delayed parental divorce: How much do children benefit?’, Journal of Marriage and Family 63, pp. 446–457.
109 Cockett and Tripp (1994), The Exeter Family Study: Family Breakdown and Its Impact on Children, pp. 55–58.
110 Booth A. and Amato P. (2001), ‘Parental predivorce relations and offspring postdivorce well-being’, Journal of Marriage and Family 63 (1), pp. 197–212.
111 Waite, L. and Gallagher, M. (2000), The Case for Marriage: Why Married People are Happier, Healthier, and Better off Financially, New York: Doubleday.
112 Booth and Amato (2001), ‘Parental predivorce relations and offspring postdivorce well-being’, pp. 197–212.
Labels: Wetenschap

English version












