vrijdag 7 juni 2002
Forensische mediatie bij incestaangiften na scheiding
Valse aangiften maken vader-kind relatie stuk
De “Lancee” casus zou rechtsprekend nederland de ogen geopend moeten hebben, niets is minder waar. Man en vrouw zijn gescheiden. Het kind -6 jaar- woont bij de moeder, er loopt een omgangsregeling. De verhouding tussen de ouders is niet goed. De scheiding is strijdvol verlopen, de spanningen nemen niet af. De verzorgende ouder dient een incest aanklacht in bij de politie, zij zet de omgang onmiddellijk stop. Vader start een kort geding. Ter zitting besluit de rechter dat allereerst onderzoek naar het kind zal plaatsvinden. Het verzoek tot onmiddellijke voortzetting van het contact tussen het kind en de vader wordt afgewezen. De officier van justitie heeft inmiddels de aanklacht op zijn bureau. Op basis van de aanklacht en enige informatie daar omheen besluit de officier tot het zogenaamde studioverhoor van het kind. De vader komt in deze fase in het geheel niet aan bod, hij wordt aangemerkt als verdachte en wordt op afstand gehouden. Na het studioverhoor kan het de vader gebeuren dat hij op een onverwacht moment door de sterke arm uit het dagelijkse bestaan wordt weggerukt om enige dagen in een cel te worden verhoord omtrent de voorlopige bevindingen van justitie naar aanleiding van de incest aanklacht, het materiaal daar omheen en het studioverhoor. Vaak eindigen deze zaken na vele maanden, soms jaren in een sepot, onvoldoende bewijs.
De relatie vader-kind is inmiddels stuk, in ieder geval ernstig beschadigd. De traumatische ervaringen hebben vader in maatschappelijk opzicht ook geen goed gedaan. Zijn gezondheid is verslechterd, zijn baan staat op de tocht. De prognose voor het kind is evenmin goed. Wie kan of mag het nog vertrouwen? Het heeft inmiddels geleerd de vader af te wijzen. Het parental alienation syndrome heeft zijn verwoestende kans gekregen.
Het parental alienation syndrome
Wat ook wel genoemd ouderverstotings syndroom is voor het eerst beschreven door Gardner in 1985. Gardner beschrijft dat een vervreemding van een ouder en een kind op twee manieren kan plaatsvinden:
- Op een gewone wijze, bijvoorbeeld doordat de betreffende ouder bij voortduring met het kind in conflict raakt over de wijze waarop het kind zich gedraagt. Kind en ouder hebben een reële beleving bij de optredende vervreemding, dan is geen sprake van een syndroom.
- Anders wordt dit wanneer de vervreemding optreedt door het optreden van derden, in de incest casus de moeder, daarbij gesteund door haar omgeving. Het kind krijgt na de stopzetting van de contacten een beeld van de vader opgedrongen dat niet spoort met de werkelijke beleving van de relatie kind-vader zoals die was. Naarmate de valse beeldvorming langer duurt en ongestoord zijn gang kan gaan zal het oorspronkelijke correcte beeld van het kind vervagen. In de plaats daarvan treedt een vijandbeeld dat, afhankelijk van de beïnvloedende factor, kan gaan variëren van “ik wil hem niet meer zien” tot “hij heeft mij misbruikt”. Wanneer het vijandbeeld daar is spreekt Gardner van het parental alienation syndrome, in onze taal wel aangeduid als het ouderverstotings syndroom.
Is de verzorgende ouder die zo actief bezig is het vijandbeeld bij het kind te vormen te kwader trouw bezig? Moet zij de cel in, gelijk de niet verzorgende ouder zijn celstraf moest ondergaan, zijn kind moest verliezen en zijn maatschappelijke carrière geruïneerd zag?
In nederland hebben twee gereputeerde praktijk beoefenaren onafhankelijk van elkaar gedurende de afgelopen decennia ontdekt en beschreven wat er in deze gevallen aan de hand is en wat er dient te gebeuren om dit grote onheil te voorkomen, dan wel, indien inmiddels aanwezig, te keren. Het is niet zo dat beiden deze gevallen daarbij expliciet op het oog hebben gehad. Zij hebben in meer algemene zin de gevolgen van de scheiding voor de partners en de kinderen beschreven. Wanneer men echter hun beider analyses naast elkaar legt en de lijn, die Gardner in de relatie ouder-kind heeft getrokken doortrekt naar de lijn man / vrouw, dan dient zich een ijzingwekkend juist diagnostisch beeld aan, dat men niet meer kan en mag ontlopen.
De gereputeerde praktijk beoefenaren zijn de in 2011 overleden hoogleraar familie- en jeugdrecht en criminologie aan de Erasmus universiteit Peter Hoefnagels en drs D. MacGillavry, psycholoog-psychotherapeutinmiddels. Hoefnagels kennen we als de scheidingsbemiddelaar van het eerste uur in nederland en misschien was hij wel eerder actief dan Ury en Fisher in de Verenigde Staten op het gebied van de alternatieve geschillen beslechting. MacGillavry stond aan de wieg van het bureau echtscheiding in Groningen, is sedert 1987 hoofddocent echtscheidingsbemiddeling en geeft al sedert 1990 de cursus compareren aan rechters.
Hoefnagels heeft de door hem opgebouwde expertise beschreven in het in oktober 2000 verschenen Handboek scheidingsbemiddeling. MacGillavry heeft zijn methode neergelegd in zijn praktijkboek: Echtscheidingsbemiddeling, een alternatief voor escalerende ruzies. Vanwege omstandigheden die ook een boek waard zijn hebben beide deskundigen de afgelopen tien a vijftien jaren hun expertise los van elkaar opgebouwd, iets wat de uiteindelijke samenloop fascinerend maakt.
De ontdekking van Hoefnagels
Hoefnagels kwam in 1982 aan de hand van wetenschappelijk onderzoek tot de ontdekking dat een voltooide scheidingsmelding van grote betekenis is voor het kanaliseren van de emoties van scheidende mensen. De scheidingsmelding is de bewuste boodschap van de ene aan de andere echtgenoot dat zij of hij wil scheiden. De scheidingsmelding is voltooid als zij door de andere echtgenoot is gehoord en daarop emotioneel is gereageerd (zie Handboek scheidingsbemiddeling, hoofdstuk 6, het scheidingsproces in fasen). De scheidingsmelding kan alleen plaatsvinden tussen de partners in een interactie model. Een derde kan de melding bijwonen. Een deskundige derde kan ervoor zorgen dat de melding gestructureerd en volledig plaatsvindt. Een onvoltooide melding kent vele gradaties, aldus Hoefnagels. De eerste melding wordt vaak niet gehoord of genegeerd. De melding vindt ook vaak gebrekkig plaats. Soms wordt er niets gemeld en vertrekt een partner zonder aankondiging uit de echtelijke woning. Een scheiding zonder voltooide melding werkt traumatisch. De toegang tot de fase van verwerking van rouw en verdriet blijft afgesloten. De achterblijvende partner komt niet over een dood punt heen. Loslaten lukt niet. Integendeel: de kans op jarenlange allesvernietigende procedures is groot. Hier ontstaat ook het risico dat de kinderen in de partnerproblemen betrokken raken.
In alle gevallen van een gebrekkige scheidingsmelding dient reparatie daarvan alsnog en zo snel als mogelijk plaats te vinden. De scheidingsmelding, het adieu, is het spiegelbeeld van het huwelijksaanzoek. In onze cultuur is het huwelijksaanzoek een zaak van en tussen de partners. Zo is het ook met het afscheid: dat moet tussen en door hen worden besproken op een rustige, maar ook emotievolle wijze. Er dient tijd en aandacht voor genomen te worden.
Het relationele conflictmodel beschreven door MacGillavry
In hoofdstuk 5 van Echtscheiding en bemiddeling geeft MacGillavry zijn beschrijving weer van drie hoofdtypen van relationele omgang tussen partners:
- overleg gedrag: partners die over vrijwel alle huwelijkse aangelegenheden overleg met elkaar plegen.
- autonoom gedrag: de studentenhuwelijken, waarin de partners in grote mate individueel beslissen en handelen, zonder overleg. Deze partners laten elkaar ook veel vrijheid.
- taakgedrag: de partners nemen gaandeweg de relatie automatisch taken op zich en verwachten van elkaar dat de taken die de een en de ander op zich hebben genomen ook plichtsgetrouw worden uitgevoerd (van salarisinbreng tot kinderverzorging; van asbakken legen tot vuilniszakken buiten zetten).
Een relatie heeft altijd kenmerken van de drie hoofdtypen, maar vaak overheerst een bepaald type gedrag. MacGillavry geeft ook aan dat ieder type zijn eigen conflictmodel kent:
- Overleggedrag mondt in een crisis uit in interpunctie: de partners blijven oneindig overleggen zonder nog tot overeenstemming te komen.
- Autonoom gedrag leidt in een crisis tot symmetrische escalatie: nog meer autonomie zonder enige rekening met de ander te (willen) houden.
- Taakgedrag levert tijdens de crisis dwang- en terugtrek gedrag op: de een eist dat taken gewoon worden uitgevoerd (de dwinger), de ander trekt zich steeds verder terug en zal de betreffende taak dus zeker niet uitvoeren (de terugtrekker). Het vasthouden aan de relatie kan ook een uiting zijn van de dwinger.
Dwang- en terugtrekgedrag levert de grootste bedreigingen op voor scheidende mensen. Overleggerichte mensen zullen rekening met elkaar blijven houden. Autonomen kunnen elkaar weliswaar gaan negeren, het losmakings proces zal tussen hen vermoedelijk toch op gang komen. Dwingers en terugtrekkers daarentegen kunnen elkaar jaren gevangen houden in een uitzichtloze strijd. Zowel de autonomen als de taakgerichten dienen in een crisis begeleid te worden in de richting van overleg.
Lering uit methode Hoefnagels en relatietypering MacGillavry
Men hoeft niet al te veel verbeelding te hebben om zich voor te stellen wat er gebeurt in een situatie waarin twee taakgerichte partners in een huwelijkscrisis terecht komen en de scheidingsmelding niet dan wel gebrekkig plaatsvindt. Deze gevallen leveren doorgaans de strijdtonelen op waar maar geen oplossing mogelijk lijkt.
- Zolang de partners de strijd op partnerniveau voeren ontstaat er geen bedreigende situatie voor de kinderen. Leuk is het niet, maar de ouderrelatie wordt op primitief niveau aangehouden en er is contact tussen de kinderen en de beide ouders. Anders wordt het wanneer de partnerstrijd grenzeloos wordt doorgetrokken naar het ouderniveau, hier ondervinden de kinderen wel last. Structureel ruziënde ouders verstoren een gezond opvoedingsklimaat.
- Ik ga echter nu een stap verder: de ouders ruziën niet alleen, één van de ouders gaat zijn of haar problemen in de relatie projecteren op de kinderen. Ik haat die ander, dus mijn kind moet die ander ook haten. Ik wil hem niet meer zien, dus mijn kind zal hem ook niet meer zien. Zij heeft mij aan de kant gezet; als ik geen plezier meer aan haar zal beleven, zal zij geen plezier meer aan de kinderen beleven.
Gardner zocht het syndroom bij het kind. Er gaat echter nog iets aan vooraf: er ontwikkelt zich allereerst een syndroom bij een van de ouders. MacGillavry heeft ons geleerd dat de normale zwaarste ruzievorm terugtrekken en dwingen oplevert. In de ontsporende gevallen ontstaat er een syndroom:
- Terugtrek syndroom; hiervan kan men spreken als de terugtrekker op oneigenlijke wijze derden tussen zichzelf en de (ex)partner plaatst: de politie wordt er te pas en te onpas bijgehaald, de kinderen fungeren als schild. De meest extreme vorm van een terugtrek syndroom is de incestbeschuldiging: een compleet leger wordt ingezet om de ander definitief uit te schakelen. Dat daarbij het kind ook wordt vernietigd dringt tot syndroom patiënten niet door.
- Dwangsyndroom; hiervan kan men spreken als de dwinger tot stalker wordt, dan wel zijn dwang niet meer richt op de (ex)partner, doch op de kinderen. De meest extreme vorm daarvan is de kindermoord (de Bavelse zaak in 1996 bijvoorbeeld);
Wanneer het zo is dat een goede scheidingsmelding de emoties in belangrijke mate kanaliseert, zoals Hoefnagels ons leert, dan mogen deskundigen daar niet aan voorbij gaan wanneer zij met een partnerproblematiek geconfronteerd worden. Wanneer een analyse van een relatie een aanwijzing oplevert in de richting van terugtrek- en dwang gedrag, dan behoeft dat correctie, zeker in een geval van grens overschrijdende gedragingen. Is men er snel bij dan zal de correctie eenvoudiger zijn. Naarmate tijd verstrijkt wordt het probleem hardnekkiger en is de kans op syndroom vorming levensgroot. Ook een syndroom is behandelbaar, maar dat zal veel tijd en aandacht vragen.
Taak van (familie)rechter en officier van justitie
bij een incestbeschuldiging door de ene ouder jegens de andere
Natuurlijk is het niet de bedoeling een reëel geval van incest buiten de sfeer van strafrechtelijke correctie en kinderbeschermende interventie te houden. Van de andere kant moet de overheid zich er ook van bewust zijn dat publiekrechtelijk ingrijpen in een private, familierechtelijke betrekking een ernstige inbreuk op het recht op privacy van ieder mens en gezin oplevert. Uit ervaring hebben we inmiddels wetenschap van het feit dat een relatiebreuk ernstige vervormingen met name bij de terugtrekker kunnen veroorzaken, deze vervormingen kunnen door een derde in begeleiding van de (ex)partners aan het licht worden gebracht en in vele gevallen kan daarmede een helend proces worden ingezet. Dan is het niet meer verantwoord anders dan in interactie te starten in een geval van incestbeschuldiging door een (ex)partner aan het adres van de ander. Met andere woorden: Dan is het in zo’n geval niet verantwoord op de aanklacht van de één direct het kind te gaan onderzoeken en de ander geheel buiten spel te zetten. Men doet kind, vader en moeder iets aan wanneer men op het verkeerde spoor inzet. Het klassieke spoor van onderzoek aan en naar het kind, waarbij gelijktijdig alle contacten tussen kind en beschuldigde ouder verbroken worden is desastreus gebleken in de gevallen waar achteraf gezien geen incest blijkt te hebben plaatsgevonden, althans niet kon worden aangetoond. Niet bewezen wil niet zeggen dat er niets gebeurd is, hoor ik de officier van justitie zeggen. Hier stel ik toch tegenover dat een goede analyse van de relatieproblematiek in het overwegende deel van de vage gevallen een vrijwel sluitende diagnose oplevert: de dwinger heeft het de terugtrekker gedurende een langere periode dusdanig moeilijk gemaakt dat een ernstige, syndromatische persoonlijkheidsstoornis bij de terugtrekker is ontstaan, in zijn uiterste vorm leidend tot de valse incest aanklacht.
Stel dat rechter en officier van justitie inzetten op een nieuw spoor: dat van de begeleide interactie. Dan zullen de (ex)partners al dan niet verplicht zo spoedig als mogelijk nadat de problemen aan het licht zijn getreden onder begeleiding van een deskundige derde met elkaar geconfronteerd worden. De confrontatie heeft twee doelen:
- De (ex)partners dienen zich van enkele vragen bewust te worden om verder te kunnen in het scheidingsproces: (A) Hoe staan de partners tegenover elkaar? Wie wilde scheiden en waarom? (B) Hoe is het huwelijk relationeel gezien verlopen? (C) In welke relationele fase van het scheidingsproces bevinden zij zich?
- De deskundige vormt zich gaandeweg de confrontatie een veronderstelling over wat aan de hand is. Betreft het gewone relatieproblematiek of is meer aan de hand? De veronderstelling kan vervolgens getoetst worden door deze enerzijds voor te leggen aan de (ex)partners, anderzijds door deze in intervisie te brengen in overleg met bijvoorbeeld de rechter of officier van justitie. Laat duidelijk zijn dat ik in deze gevallen pleit voor de aanstelling van een deskundige in een forensisch kader: terugkoppeling naar rechter of officier van justitie moet mogelijk zijn.
De aan te stellen deskundige is derhalve een bemiddelaar werkend binnen een forensisch kader. Het kind kan -afhankelijk van het inzicht van de deskundige- in de interactie betrokken worden, noodzakelijk is dat niet. Stel dat de deskundige tot het oordeel komt dat er mogelijk sprake is van incest, dan zal de terugkoppeling naar rechter of officier van justitie alsnog een publiekrechtelijke interventie tot gevolg hebben. Wanneer de deskundige concludeert tot relatieproblemen, staat het de rechter of officier van justitie altijd nog vrij toch te kiezen voor een publiekrechtelijke interventie.
Volgt men echter de diagnose dat sprake is van een relationeel probleem, dan zal het gevolg zijn dat het contact tussen het kind en de beide ouders behouden dient te blijven. De negatieve beïnvloeding van het kind door de ouder met het “terugtrek syndroom” dient te worden tegengegaan, doorgaans zal dat in die fase nog wel te bewerkstelligen zijn. Slaagt de deskundige er niet in de ouders op een beter spoor te krijgen, dan valt er veel voor te zeggen de verblijfplaats van het kind te bepalen bij de ouder die zijn/haar emoties het meest onder controle heeft. Van die ouder uit zal het doorgaans het eenvoudigst zijn contact tussen kind en andere ouder op zo ongecompliceerd mogelijke wijze te doen plaatsvinden. Deze zogenoemde paradoxale toewijzing wordt door Hoefnagels in zijn handboek verdedigd. Gardner stelt dat de omkering van de verblijfplaats de enige mogelijkheid is om een kind van een eenmaal aanwezig parental alienation syndrome te genezen.
De tussenkomst van de bemiddelaar in het forensisch kader behoeft niet vertragend te werken. Hoeveel tijd passeert thans al niet van aanklacht tot de daadwerkelijk eerste stap richting kind? Van belang in de nieuwe aanpak is dat rechter of officier van justitie direct en zonodig verplicht verwijzen naar de bemiddelaar, die in dit soort zaken ook terstond aan de slag moet met partijen. In gevallen waarin er duidelijke aanwijzingen van misbruik zijn kan gelijktijdige actie overwogen worden. De interactie zou mijns inziens niet achterwege mogen blijven, ook al heeft de klagende (ex)partner daar grote bezwaren tegen. Het is namelijk inherent aan de terugtrek problematiek dat ernstige bezwaren zullen bestaan. De ervaring leert echter ook dat een goede interactie begeleiding de weg tot verder overleg kan openen juist in de gevallen waar de communicatie ernstig verstoord was en moeder bijvoorbeeld met kinderen naar een blijf van mijn lijf huis was vertrokken.
Conclusie
Mijn conclusie is eenvoudig van aard en terstond uitvoerbaar: de rechter en de officier van justitie besluiten in komende gevallen van incestbeschuldiging (of daarmee vergelijkbare aantijgingen) tot de aanstelling van een bemiddelaar binnen een forensisch kader. Deze deskundige gaat in een interactie model conform de methode Hoefnagels en MacGillavry met partijen aan de slag en rapporteert aan rechter en officier van justitie, zo nodig in het kader van intervisie. Pas daarna of in bijzondere gevallen gelijktijdig wordt het kind (en het gezin) onderwerp van publiekrechtelijk onderzoek en worden eventueel maatregelen getroffen. Met publiekrechtelijk doel ik enerzijds op het instrumentarium van het kinderbeschermingsrecht en anderzijds op dat ven het strafrecht.
De deskundigen die conform de methode Hoefnagels en MacGillavry kunnen werken zijn nog gering in aantal, doch er wordt hard aan gewerkt hier verbetering in aan te brengen. Binnen één jaar zou het mogelijk moeten zijn in ieder arrondissement over een of meerdere deskundigen te beschikken.
Mr. Cees A.R.M. van Leuven
Advocaat-scheidingsbemiddelaar te Breda
Docent echtscheidingsbemiddeling IMFO/VAS en
Raadsheer plaatsvervanger bij familiekamer gerechtshof Den Haag.
Labels: Wetenschap













